Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge

GT GD C H L M O
a

GT GD C H L M O
able /ˈeɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: in staat, bekwaam, kundig, bij machte, capabel, vaardig, bevoegd, knap, bedreven, handig; USER: in staat, kunnen, staat, staat zijn, kan

GT GD C H L M O
about /əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat; ADVERB: ongeveer, om; USER: over, ongeveer, over de, over het, om

GT GD C H L M O
across /əˈkrɒs/ = ADVERB: over, aan de overkant, aan de overkant van, dwars, dwars door, dwars over, overdwars, overheen, gekruist, middendoor; PREPOSITION: aan de overkant van, dwars, dwars door, dwars over, aan gene zijde van; USER: over, dwars, tegenover, heel, overkant

GT GD C H L M O
addition /əˈdɪʃ.ən/ = NOUN: toevoeging, optelling, toeslag, bijvoeging, bijvoegsel, aanvoegsel; USER: toevoeging, Daarnaast, Bovendien, Naast, aanvulling

GT GD C H L M O
advanced /ədˈvɑːnst/ = ADJECTIVE: gevorderd, vergevorderd, vooruitstrevend, vooruitgeschoven, vervroegd; USER: vergevorderd, gevorderd, advanced, geavanceerde, geavanceerd

GT GD C H L M O
affordable /əˈfɔː.də.bl̩/ = USER: betaalbaar, betaalbare, een betaalbare

GT GD C H L M O
after /ˈɑːf.tər/ = PREPOSITION: na, naar, achter, volgens, achteruit; CONJUNCTION: nadat; ADVERB: daarna, achter, achteraan; ADJECTIVE: later, volgend; USER: na, nadat, na het, na de, achter

GT GD C H L M O
aline = VERB: op één lijn plaatsen; USER: aline, van Aline,

GT GD C H L M O
all /ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig; NOUN: al; PRONOUN: alles; ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al; USER: alle, alles, al, allemaal, allen

GT GD C H L M O
alliance /əˈlaɪ.əns/ = NOUN: bondgenootschap, verbond, verbintenis, huwelijk, verwantschap, huwelijksband; USER: bondgenootschap, verbond, alliantie, alliantie overgestapt, van alliantie

GT GD C H L M O
allows /əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren; USER: laat, maakt, mogelijk maakt, stelt, staat

GT GD C H L M O
already /ɔːlˈred.i/ = ADVERB: al, reeds, alvast, alreeds, bereids; USER: reeds, al, heeft, heeft u, nu al

GT GD C H L M O
also /ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks; USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien

GT GD C H L M O
among /əˈmʌŋ/ = PREPOSITION: onder, tussen, te midden van; USER: onder, tussen, bij, tot, onder de

GT GD C H L M O
and /ænd/ = CONJUNCTION: en; USER: en, en de, en het

GT GD C H L M O
announced /əˈnaʊns/ = VERB: aankondigen, bekendmaken, aanmelden, aandienen, adverteren, afroepen; USER: aangekondigd, kondigde, aangekondigde, bekendgemaakt, bekend

GT GD C H L M O
app /æp/ = USER: app, Applicatieontwikkelaars, Applicatiegebruikers, applicatie, ca.

GT GD C H L M O
applications /ˌæp.lɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: toepassing, aanvraag, gebruik, inschrijving, sollicitatie, aanmelding, aanbrenging, aanwending, toewijding, ijver, vlijt, omslag, inspanning; USER: toepassingen, applicaties, aanvragen, verzoeken

GT GD C H L M O
appropriate /əˈprəʊ.pri.ət/ = ADJECTIVE: passend, geschikt, toepasselijk, doelmatig, bestemd, eigen; VERB: toeëigenen, besteden, toewijzen, aanwijzen, zich toeëigenen; USER: passend, geschikt, toepasselijk, passende, juiste

GT GD C H L M O
are /ɑːr/ = NOUN: are, vierkante decameter; USER: zijn, bent, is, worden

GT GD C H L M O
area /ˈeə.ri.ə/ = NOUN: gebied, ruimte, terrein, areaal, vlakte, vlakteïnhoud; USER: gebied, ruimte, omgeving, oppervlakte, regio

GT GD C H L M O
as /əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals; CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate; USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf

GT GD C H L M O
assistant /əˈsɪs.tənt/ = NOUN: assistent, adjunct, hulp, helper, medehelper, medehelpster; ADJECTIVE: behulpzaam, helpend; USER: assistent, medewerker, assistant, assistente

GT GD C H L M O
at /ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à; USER: bij, op, tegen, in, aan

GT GD C H L M O
automakers = USER: automakers, autofabrikanten

GT GD C H L M O
automotive /ˌôtəˈmōtiv/ = ADJECTIVE: automoiel-; USER: automotive, automobiel, auto, automobielsector, automobiele

GT GD C H L M O
autonomous /ɔːˈtɒn.ə.məs/ = ADJECTIVE: autonoom, onafhankelijk, zelfbesturend; USER: autonoom, autonome, zelfstandige, de autonome, zelfstandig

GT GD C H L M O
autonomously = USER: autonoom, zelfstandig, autonome, autonoom te, autonome wijze

GT GD C H L M O
autonomy /ɔːˈtɒn.ə.mi/ = NOUN: autonomie, zelfbestuur; USER: autonomie, zelfstandigheid, autonomie van, de autonomie, autonoom

GT GD C H L M O
available /əˈveɪ.lə.bl̩/ = ADJECTIVE: beschikbaar, voorhanden, geldig, bruikbaar, dienstig, nuttig; USER: beschikbaar, beschikbare, verkrijgbaar, beschikking, beschikbaar zijn

GT GD C H L M O
b = NOUN: si; USER: b, B te,

GT GD C H L M O
based /-beɪst/ = VERB: baseren, grondvesten, gronden; USER: gebaseerd, basis, op basis, basis van, zijn gebaseerd

GT GD C H L M O
bay /beɪ/ = NOUN: baai, erker, inham, nis, golf, vos, zeeboezem, kreek, laurierboom; VERB: blaffen, aanblaffen; ADJECTIVE: voskleurig, roodbruin, vaalbruin; USER: baai, bay, baai van, de baai, afstand

GT GD C H L M O
be /biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren; USER: zijn, worden, te, wel, is

GT GD C H L M O
been /biːn/ = USER: geweest, zijn, al, is, was

GT GD C H L M O
between /bɪˈtwiːn/ = PREPOSITION: tussen, onder, tussen ... door; ADVERB: daartussen, er tussen in; USER: tussen, tussen de

GT GD C H L M O
billion /ˈbɪl.jən/ = USER: billion-, billion, milliard, biljoen; USER: miljard, miljard euro

GT GD C H L M O
both /bəʊθ/ = ADJECTIVE: beide, allebei, alle twee de; USER: beide, zowel, zowel de, beiden, allebei

GT GD C H L M O
brand /brænd/ = NOUN: merk, soort, brandmerk, hout, brandend stuk; VERB: brandmerken; USER: merk, brand, merken, merknaam, het merk

GT GD C H L M O
brands /brænd/ = NOUN: merk, soort, brandmerk, hout, brandend stuk; VERB: brandmerken; USER: merken, brands, Bedrijven Merken, merken weergeven, merk

GT GD C H L M O
budget /ˈbʌdʒ.ɪt/ = NOUN: begroting, budget, staatsbegroting, zak, voorraad; VERB: de begroting opmaken; USER: budget, begroting, begroting van, de begroting, goedkope

GT GD C H L M O
business /ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding; USER: bedrijf, zakelijke, zaken, Bedrijvengids, bedrijfsleven

GT GD C H L M O
by /baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij; USER: door, van, bij, op, met

GT GD C H L M O
can /kæn/ = NOUN: kan, blikje, inmaakblik; VERB: kunnen, inblikken, inmaken, afdanken; USER: kan, kunnen, kunt, blikje

GT GD C H L M O
capabilities /ˌkāpəˈbilitē/ = NOUN: bekwaamheid, geschiktheid, aanleg, gave; USER: mogelijkheden, capaciteiten, vermogens, capaciteit

GT GD C H L M O
car /kɑːr/ = NOUN: auto, wagen, kar, tram, gondel, schuitje, spoorwagen; USER: auto, wagen, de auto, car

GT GD C H L M O
cars /kɑːr/ = NOUN: auto, wagen, kar, tram, gondel, schuitje, spoorwagen; USER: auto's, auto, wagens, autos

GT GD C H L M O
center /ˈsen.tər/ = NOUN: centrum, middelpunt, spil, binnenste, as, haard; VERB: zich concentreren, in het midden plaatsen, samenkomen, het middelpunt bepalen van; USER: centrum, middelpunt, midden, centrum van, centrale punt op

GT GD C H L M O
centers /ˈsen.tər/ = NOUN: centrum, middelpunt, spil, binnenste, as, haard; USER: centra, centers, geeft, geeft voor, centra voor

GT GD C H L M O
ceo /ˌsiː.iːˈəʊ/ = USER: ceo, cEO van, directeur, algemeen directeur

GT GD C H L M O
chairman /-mən/ = NOUN: voorzitter, president, preses, praeses; USER: voorzitter, de voorzitter, voorzitter van, Chairman

GT GD C H L M O
change /tʃeɪndʒ/ = VERB: veranderen, wisselen, verwisselen, overstappen, ruilen, omslaan; NOUN: verandering, wijziging, wisselgeld, overgang, afwisseling; ADJECTIVE: veranderd; USER: veranderen, verandering, wijzigen, te veranderen, te wijzigen

GT GD C H L M O
city /ˈsɪt.i/ = NOUN: stad, grote stad, wereldstad; USER: stad, de stad, plaats, city, stad te

GT GD C H L M O
collaborations /kəˌlæb.əˈreɪ.ʃən/ = NOUN: samenwerking, medewerking; USER: samenwerkingen, samenwerkingsverbanden, samenwerking

GT GD C H L M O
committed /kəˈmɪt.ɪd/ = ADJECTIVE: toegewijd; USER: toegewijd, gepleegd, begaan, zich, vastgelegd

GT GD C H L M O
communication /kəˌmjuː.nɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: mededeling, verbinding, gemeenschap, verbindingsweg, verwittiging, aansluiting, communiqué; USER: mededeling, communicatie, mededeling van, de communicatie

GT GD C H L M O
communications /kəˌmjuː.nɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: aansluitings; USER: communicatie, communicaties, mededelingen, communicatiediensten

GT GD C H L M O
companies /ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma; USER: bedrijven, vennootschappen, ondernemingen

GT GD C H L M O
company /ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma; USER: vennootschap, gezelschap, maatschappij, firma, bedrijf

GT GD C H L M O
confirmed /kənˈfɜːmd/ = ADJECTIVE: verstokt, onverbeterlijk; USER: bevestigd, bevestigde, bevestigden, bevestigt, bevestigen

GT GD C H L M O
confirms /kənˈfɜːm/ = VERB: bevestigen, bekrachtigen, versterken, goedkeuren, vormen, aannemen, arresteren; USER: bevestigt, bevestigd, bevestigen, bevestiging, wordt bevestigd

GT GD C H L M O
connected /kəˈnek.tɪd/ = ADJECTIVE: aangesloten, samenhangend; USER: aangesloten, verbonden, verband, verbinding, verbonden is

GT GD C H L M O
connectivity /ˌkɒn.ekˈtɪv.ɪ.ti/ = USER: connectiviteit, aansluitmogelijkheden, connectivity, verbinding

GT GD C H L M O
consumers /kənˈsjuː.mər/ = NOUN: consument, verbruiker, gebruiker, afnemer; USER: consumenten, consument, de consument, verbruikers, de consumenten

GT GD C H L M O
contact /ˈkɒn.tækt/ = NOUN: contact, aanraking, voeling; VERB: contact hebben, contact hebben met; USER: contact, contact op, contact met, contact te, contact opnemen

GT GD C H L M O
continents /ˈkɒn.tɪ.nənt/ = NOUN: continent, vasteland, werelddeel; USER: continenten, werelddelen, de continenten

GT GD C H L M O
control /kənˈtrəʊl/ = NOUN: controle, toezicht, beheersing, bediening, leiding, bestuur, heerschappij, bedwang, bewind; VERB: controleren, besturen, beheren, bedwingen; USER: controle, beheersen, controleren, regelen, onder controle

GT GD C H L M O
controls /kənˈtrəʊl/ = NOUN: controle, toezicht, beheersing, bediening, leiding, bestuur, heerschappij, bedwang, bewind; USER: controles, besturingselementen, bedieningselementen, controls, controle

GT GD C H L M O
converged /kənˈvɜːdʒd/ = VERB: convergeren, samenlopen, in één punt samenkomen; USER: geconvergeerde, geconvergeerd, samenkwamen, converged, convergente,

GT GD C H L M O
convergence /kənˈvɜːdʒ/ = NOUN: convergentie; USER: convergentie, convergentieprogramma, de convergentie, convergentiecriteria, convergentie van

GT GD C H L M O
cost /kɒst/ = NOUN: kosten, prijs, verlies, schade, uitgave, uitgaaf; VERB: de kosten vaststellen; USER: kosten, kost, kostte, gekost, de kosten

GT GD C H L M O
countries /ˈkʌn.tri/ = NOUN: platteland, vaderland, buiten, streek, open veld; USER: landen, lidstaten, landen die

GT GD C H L M O
customers /ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument; USER: klanten, afnemers, klant, klanten te, gasten

GT GD C H L M O
debut /ˈdeɪ.bju/ = NOUN: debuut; USER: debuut, debuut van

GT GD C H L M O
december /dɪˈsem.bər/ = NOUN: december, wintermaand; ADJECTIVE: december-

GT GD C H L M O
decreased /dɪˈkriːs/ = VERB: verlagen, verminderen, afnemen, afdraaien; USER: afgenomen, gedaald, verminderde, daalde, daalden

GT GD C H L M O
deeply /ˈdiːp.li/ = ADVERB: diep, diepzinnig, geheim; USER: diep, ernstig, diepe, sterk, dieper

GT GD C H L M O
deliver /dɪˈlɪv.ər/ = VERB: leveren, afleveren, bezorgen, geven, verlossen, bevrijden, afgeven, overhandigen, overbrengen, bestellen, uitreiken, ter hand stellen; USER: leveren, te leveren, levert, bieden, bezorgen

GT GD C H L M O
develop /dɪˈvel.əp/ = VERB: ontwikkelen, maken, uitbreiden, ontvouwen, ontginnen, doen ontstaan, formeren; USER: ontwikkelen, te ontwikkelen, ontwikkeling, ontwikkeling van, de ontwikkeling

GT GD C H L M O
developed /dɪˈvel.əpt/ = ADJECTIVE: ontwikkelend; USER: ontwikkeld, ontwikkelde, ontwikkelden, ontwikkeling, ontwikkelen

GT GD C H L M O
developing /dɪˈvel.ə.pɪŋ/ = VERB: ontwikkelen, maken, uitbreiden, ontvouwen, ontginnen, doen ontstaan, formeren; USER: ontwikkelen, het ontwikkelen van, ontwikkelen van, het ontwikkelen, ontwikkeling

GT GD C H L M O
development /dɪˈvel.əp.mənt/ = NOUN: ontwikkeling, evolutie, verloop, bebouwing, ontvouwing; USER: ontwikkeling, de ontwikkeling, ontwikkeling van, ontwikkelen, de ontwikkeling van

GT GD C H L M O
devices /dɪˈvaɪs/ = NOUN: apparaat, inrichting, hulpmiddelen, zinspreuk, motto, uitvinding, devies, vinding, oogmerk, plan; USER: apparaten, apparatuur, toestellen, hulpmiddelen

GT GD C H L M O
dramatically /drəˈmæt.ɪ.kəl.i/ = USER: dramatisch, drastisch, sterk, aanzienlijk, enorm

GT GD C H L M O
drive /draɪv/ = VERB: besturen, drijven, autorijden, aandrijven, auto rijden, mennen, voortdrijven; NOUN: rit, oprit, oprijlaan, rijtoer, drijfjacht; USER: drijven, besturen, autorijden, rijden, rijdt

GT GD C H L M O
driver /ˈdraɪ.vər/ = NOUN: bestuurder, chauffeur, drijver, koetsier, aandrijver, menner, voerman, wagenmenner, conducteur, drijfwiel, stukrijder; USER: bestuurder, chauffeur, driver, stuurprogramma

GT GD C H L M O
driving /ˈdraɪ.vɪŋ/ = NOUN: aandrijving, het autorijden, drijfwerk, drift; ADJECTIVE: drijf, krachtig, aandrijvings, heftig, sterk; USER: rijden, driving, drijven, drijvende, rijdt

GT GD C H L M O
duplication /ˌdjuː.plɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: verdubbeling, kopiëren; USER: verdubbeling, dubbel, duplicatie, dubbel werk, overlapping

GT GD C H L M O
during /ˈdjʊə.rɪŋ/ = PREPOSITION: gedurende, in de loop van, terwijl, onder; USER: gedurende, tijdens, in, tijdens de, bij

GT GD C H L M O
each /iːtʃ/ = PRONOUN: elk, ieder, iedereen, al, alleman; USER: elk, ieder, elke, iedere, elkaar

GT GD C H L M O
easier /ˈiː.zi/ = USER: gemakkelijker, makkelijker, eenvoudiger, beter, eenvoudig

GT GD C H L M O
effective /ɪˈfek.tɪv/ = NOUN: effectief, effektief, soldaat in werkelijke dienst; ADJECTIVE: effectief, doeltreffend, werkzaam, werkelijk, krachtig, afdoend, krachtdadig, effect hebbend, uitwerking hebbend; USER: effectief, doeltreffend, effectieve, doeltreffende, daadwerkelijke

GT GD C H L M O
efficiency /ɪˈfɪʃənsi/ = NOUN: rendement, doeltreffendheid, werking, bekwaamheid, geschiktheid, krachtdadigheid; USER: rendement, doeltreffendheid, efficiëntie, efficiency

GT GD C H L M O
efficiently /ɪˈfɪʃ.ənt/ = ADVERB: werkzaam; USER: efficiënt, efficiënter, efficiënt te, efficiënte, doeltreffend

GT GD C H L M O
electric /ɪˈlek.trɪk/ = ADJECTIVE: elektrisch; USER: elektrisch, elektrische, electrische, elektromotor, elektriciteit

GT GD C H L M O
emission /ɪˈmɪʃ.ən/ = NOUN: emissie, uitzending, uitstraling, uitgifte, uitvaardiging; USER: emissie, uitstoot, emissies

GT GD C H L M O
emissions /ˈkɑː.bən iˌmɪʃ.ənz/ = NOUN: emissie, uitzending, uitstraling, uitgifte, uitvaardiging; USER: uitstoot, emissies, emissie, de uitstoot

GT GD C H L M O
engineering /ˌenjəˈni(ə)r/ = NOUN: bouwkunde, machinebouw, ingenieurswerk, ingenieursbedrijf, ingenieurswezen; ADJECTIVE: toegepast; USER: bouwkunde, machinebouw, techniek, technische, ingenieurs

GT GD C H L M O
engineers /ˌen.dʒɪˈnɪər/ = NOUN: ingenieur, technicus, werktuigkundige, machinist, mechanicus, genist, genie-officier, genie-soldaat; VERB: bouwen, uitvoeren, klaarspelen, als ingenieur optreden, als ingenieur leiden, op touw zetten, weten te bewerken; USER: ingenieurs, engineers, technici, ingenieurs van

GT GD C H L M O
entertainment /ˌentərˈtānmənt/ = NOUN: vermaak, amusement, onthaal, vermakelijkheid, pretje, feestmaal, feestje, aardigheid, partij; USER: vermaak, amusement, entertainment, animatie

GT GD C H L M O
error /ˈer.ər/ = NOUN: fout, vergissing, dwaling, abuis, afdwaling, zonde, overtreding, het dwalen; USER: fout, dwaling, error, fouten, foutmelding

GT GD C H L M O
even /ˈiː.vən/ = ADVERB: zelfs; ADJECTIVE: gelijkmatig, gelijk, effen, vlak, quitte; NOUN: avond; VERB: effenen, gelijkmaken, gelijkstellen; USER: zelfs, ook, nog, eens

GT GD C H L M O
executive /ɪɡˈzek.jʊ.tɪv/ = ADJECTIVE: uitvoerend; NOUN: uitvoerende macht, bestuur, uitvoerend lichaam; USER: uitvoerend, uitvoerende macht, uitvoerende, executive, de uitvoerende

GT GD C H L M O
expected /ɪkˈspekt/ = ADJECTIVE: verwachtend; USER: verwacht, verwachting, verwachte, verwachten, wordt

GT GD C H L M O
far /fɑːr/ = ADJECTIVE: ver, afgelegen, verwijderd, ververwijderd; ADVERB: ver; USER: ver, veel, toe, verre, zover

GT GD C H L M O
farmington = USER: farmington, in Farmington, farmington de, van Farmington,

GT GD C H L M O
fatal /ˈfeɪ.təl/ = ADJECTIVE: fataal, dodelijk, noodlottig, rampspoedig, onvermijdelijk; USER: fataal, dodelijk, noodlottig, fatale, dodelijke

GT GD C H L M O
fatalities /fəˈtalɪti,feɪ-/ = NOUN: fataliteit, dodelijk ongeluk, fat; USER: sterfgevallen, dodelijke slachtoffers, doden, verkeersdoden, dodelijke,

GT GD C H L M O
feature /ˈfiː.tʃər/ = VERB: kenmerken, karakteriseren, schetsen, op de eerste plaats stellen; NOUN: trek, gelaatstrek, hoofdtrek, voornaamste stuk; USER: kenmerken, functie, feature, kenmerk, eigenschap

GT GD C H L M O
features /ˈfiː.tʃər/ = VERB: kenmerken, karakteriseren, schetsen, op de eerste plaats stellen; NOUN: trek, gelaatstrek, hoofdtrek, voornaamste stuk; USER: functies, kenmerken, eigenschappen, features, mogelijkheden

GT GD C H L M O
first /ˈfɜːst/ = NOUN: eerste, eerste plaats, eerste prijs, eerste stem; ADJECTIVE: eerste, eerst, voornaamst, first-, first, eerst, voor het eerst, ten eerste, eerder, primo, eerstens, liever; USER: eerste, eerst, als eerste, de eerste, Elke optie

GT GD C H L M O
for /fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege; CONJUNCTION: want, omdat, daar; USER: voor, voor de, van, voor het, te

GT GD C H L M O
four /fɔːr/ = USER: four-, four, vier, viertal, vierriemsboot, bemanning van vier; USER: vier, viertal

GT GD C H L M O
fourth /fɔːθ/ = USER: fourth-, fourth, fourth, vierde, vier-; USER: vierde, de vierde, het vierde

GT GD C H L M O
from /frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af; USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de

GT GD C H L M O
further /ˈfɜː.ðər/ = ADJECTIVE: verder, nader; ADVERB: verder, nader; VERB: bevorderen; USER: verder, verdere, meer, verder te, nadere

GT GD C H L M O
generation /ˌdʒen.əˈreɪ.ʃən/ = NOUN: generatie, geslacht, voortbrenging, voortplanting; USER: generatie, genereren, opwekking, productie, generation

GT GD C H L M O
global /ˈɡləʊ.bəl/ = ADJECTIVE: wereld-; USER: globale, wereldwijde, global, mondiale, globaal

GT GD C H L M O
globally /ˈɡləʊ.bəl/ = USER: wereldwijd, globaal, mondiaal, wereld, wereldwijde

GT GD C H L M O
go /ɡəʊ/ = VERB: gaan, lopen, vertrekken, verdwijnen, verlopen, gangbaar zijn, van stapel lopen, worden; NOUN: gang, het gaan, beurt, vaart, mode, vuur, fut, bezieling; USER: gaan, ga, naar, te gaan, gaat

GT GD C H L M O
goals /ɡəʊl/ = NOUN: doel, doelpunt, doelstelling, goal, bestemming, doelwit, wit, eindpaal, honk; USER: doelen, goals, doelstellingen, doelpunten, doelen te

GT GD C H L M O
group /ɡruːp/ = NOUN: groep, groepering; VERB: groeperen; ADJECTIVE: groeperend, groeps-; USER: groep, Group, aan, fractie

GT GD C H L M O
hardware /ˈhɑːd.weər/ = NOUN: hardware, ijzerwaar, wapen; USER: hardware, apparatuur, hard

GT GD C H L M O
has /hæz/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: heeft, is, biedt, beschikt, beschikt over

GT GD C H L M O
have /hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb

GT GD C H L M O
hazards /ˈhæz.əd/ = NOUN: risico, toeval, kans, toevalligheid, hazardspel; VERB: wagen, riskeren, ook het spel zetten; USER: gevaren, risico, gevaren zijn, gevaar

GT GD C H L M O
he /hiː/ = PRONOUN: hij; NOUN: mannetje; USER: hij, dat hij, hem

GT GD C H L M O
heavy /ˈhev.i/ = ADJECTIVE: zwaar, dik, hard, moeilijk, grof, overvloedig, lastig, ruw, donker, machtig, rijk, bezwaarlijk, duister, slaperig, somber, veilig, onhandig, triest, saai, woest, dom, moerassig, slijkerig; USER: zwaar, zware, heavy, grote

GT GD C H L M O
help /help/ = VERB: helpen, ondersteunen, bijstaan, assisteren, hulp verlenen, bedienen, ronddienen; NOUN: hulp, ondersteuning, steun, bijstand, helper, het bijstaan, helpster; USER: helpen, help, hulp, te helpen, helpen bij

GT GD C H L M O
here /hɪər/ = ADVERB: hier, hierheen; USER: hier, even, here, zich hier, hier op

GT GD C H L M O
higher /ˈhaɪ.ər/ = ADJECTIVE: hoger; USER: hoger, hogere, meer, een hogere, groter

GT GD C H L M O
highway /ˈhaɪ.weɪ/ = NOUN: snelweg, grote weg, autobaan, verkeersweg, straatweg, postweg; ADJECTIVE: chausse; USER: snelweg, weg, de snelweg, highway, autosnelweg

GT GD C H L M O
highways /ˈhaɪ.weɪ/ = NOUN: highlights

GT GD C H L M O
hills /hɪl/ = NOUN: heuvel, berg; USER: heuvels, hills, heuvels van, bergen

GT GD C H L M O
hires /haɪər/ = NOUN: huur, loon; USER: huurt, hires, inhuurt, verhuurt, werft

GT GD C H L M O
hiring /ˈhaɪə.rɪŋ/ = NOUN: verhuring; USER: verhuren, huren, inhuren, het inhuren, het huren

GT GD C H L M O
immediately /ɪˈmiː.di.ət.li/ = ADVERB: onmiddellijk, onverwijld, dadelijk, ogenblikkelijk; USER: onmiddellijk, direct, meteen, onverwijld, onmiddelijk

GT GD C H L M O
improved /ɪmˈpruːv/ = ADJECTIVE: vervolmaakt; USER: verbeterd, verbeterde, betere, beter, verbetering

GT GD C H L M O
in /ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-; ADVERB: binnen, thuis; USER: in, op, in de, van, in het

GT GD C H L M O
including /ɪnˈkluː.dɪŋ/ = ADJECTIVE: inclusief, inbegrepen, incluis; CONJUNCTION: met in begrip; USER: inclusief, inbegrip, met inbegrip, inbegrip van, met inbegrip van

GT GD C H L M O
increased /ɪnˈkriːs/ = VERB: verhogen, vergroten, toenemen, versterken, vermeerderen, opdrijven, ophogen, meerderen, vooruitgaan, verheffen; USER: toegenomen, verhoogd, gestegen, verhoogde, steeg

GT GD C H L M O
individual /ˌindəˈvijəwəl/ = ADJECTIVE: individueel, afzonderlijk, persoonlijk, hoofdelijk, op zich zelf staand; NOUN: individu, enkeling; USER: individueel, individu, afzonderlijk, individuele, afzonderlijke

GT GD C H L M O
industry /ˈɪn.də.stri/ = NOUN: industrie, nijverheid, vlijt, ijver, arbeidzaamheid, naarstigheid; USER: industrie, bedrijfstak, de industrie, sector

GT GD C H L M O
initiative /ɪˈnɪʃ.ə.tɪv/ = NOUN: initiatief; USER: initiatief, initiatief van, het initiatief, initiatieven

GT GD C H L M O
injuries /ˈɪn.dʒər.i/ = NOUN: schade, letsel, verwonding, blessure, wond, kwetsuur, nadeel, onrecht, krenking, belediging, verongelijking; USER: verwondingen, blessures, letsels, letsel, gewonden

GT GD C H L M O
installed /ɪnˈstɔːl/ = VERB: installeren, plaatsen, aanleggen, bevestigen, fitten; USER: geïnstalleerd, geïnstalleerde, gemonteerd, geplaatst, is geïnstalleerd

GT GD C H L M O
instance /ˈɪn.stəns/ = NOUN: aanleg, instantie, voorbeeld, aandrang, dringend verzoek; VERB: als voorbeeld aanhalen, met voorbeelden bewijzen; USER: voorbeeld, instantie, aanleg, bijvoorbeeld, Zo

GT GD C H L M O
integration /ˈɪn.tɪ.ɡreɪt/ = NOUN: het groter maken; USER: integratie, de integratie, integratie van, integreren

GT GD C H L M O
interaction /ˌɪn.təˈræk.ʃən/ = NOUN: wisselwerking; USER: wisselwerking, interactie, actie, interacties, beweging

GT GD C H L M O
internet /ˈɪn.tə.net/ = USER: internet, internet te, internetverbinding, Internetvoorzieningen, Internetbron

GT GD C H L M O
intersection /ˌɪn.təˈsek.ʃən/ = NOUN: kruispunt, doorsnede; USER: kruispunt, kruising, snijpunt, knooppunt, intersectie

GT GD C H L M O
intersections /ˌɪn.təˈsek.ʃən/ = NOUN: kruispunt, doorsnede; USER: kruispunten, kruisingen, snijpunten, knooppunten, intersecties,

GT GD C H L M O
intervention /ˌɪn.təˈviːn/ = NOUN: interventie, tussenkomst, bemiddeling; USER: interventie, tussenkomst, interventieprijs, ingrijpen, interventies

GT GD C H L M O
is /ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het

GT GD C H L M O
it /ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit; USER: het, zij, is, deze, dat

GT GD C H L M O
january /ˈdʒæn.jʊ.ri/ = NOUN: januari, louwmaand; ADJECTIVE: januari-

GT GD C H L M O
joins /dʒɔɪn/ = NOUN: verbinding, koppeling, verbindingsplaats, verbindingslijn, aaneenvoeging; USER: sluit zich, sluit zich aan, sluit zich aan bij, sluit, voegt

GT GD C H L M O
joint /dʒɔɪnt/ = ADJECTIVE: gezamenlijk, verbonden, verenigd; NOUN: gewricht, voeg, scharnier, las, knoop, geleding, gelid; VERB: voegen, verbinden; USER: gezamenlijk, gewricht, voeg, gezamenlijke, joint

GT GD C H L M O
kit /kɪt/ = NOUN: uitrusting, gereedschap, uitzet, tobbe, vaatje; USER: uitrusting, kit, set, pakket

GT GD C H L M O
lane /leɪn/ = NOUN: steeg, rijstrook, laantje, pad, weggetje, route, landweg, weghelft, kegelbaan; USER: rijstrook, steeg, lane, baan, laan

GT GD C H L M O
lanes /leɪn/ = NOUN: steeg, rijstrook, laantje, pad, weggetje, route, landweg, weghelft, kegelbaan; USER: rijstroken, lanes, lanen, rijbanen, steegjes

GT GD C H L M O
large /lɑːdʒ/ = ADJECTIVE: groot, ruim, breed, omvangrijk, grotendeels, fors, wijd, veelomvattend, grootmoedig, onbevangen, opschepperig, vrijgevig; USER: groot, large, grote, ruime, ruim

GT GD C H L M O
largest /lɑːdʒ/ = USER: De grootste, grootste

GT GD C H L M O
later /ˈleɪ.tər/ = ADVERB: later; USER: later, latere, hoger, daarna

GT GD C H L M O
launch /lɔːntʃ/ = VERB: lanceren, uitbrengen, ontketenen, uitschrijven, op de markt brengen, afschieten, werpen, te water laten; NOUN: lancering, begin, barkas, tewaterlating; USER: lanceren, lancering, starten, te lanceren, te starten

GT GD C H L M O
lead /liːd/ = VERB: leiden, loden, geleiden, uitkomen, aanvoeren, voorgaan; NOUN: lood, leiding, voorsprong, voorbeeld, hoofdrol; ADJECTIVE: loden; USER: leiden, lood, leidt, te leiden, leiding

GT GD C H L M O
leader /ˈliː.dər/ = NOUN: leider, aanvoerder, hoofd, leidsman, chef, dirigent, gids, gebieder; USER: leider, marktleider, leader, toonaangevend, gebied

GT GD C H L M O
leaf /liːf/ = NOUN: blad, vel, deurvleugel, gebladerte, vizierklep; USER: blad, leaf, bladeren, blad van

GT GD C H L M O
led /led/ = VERB: leiden, loden, geleiden, uitkomen, aanvoeren, voorgaan, de leiding hebben, de weg wijzen, dirigeren, uitspelen, met lood bedekken, in lood vatten, plomberen, overreden, de toon aangeven; USER: geleid, leidde, led, leiding, leidden

GT GD C H L M O
less /les/ = ADJECTIVE: minder, kleiner, min, minus, geringer; ADVERB: minder, kleiner; PREPOSITION: min; USER: minder, op minder, lager, kleiner, meer

GT GD C H L M O
mainstream /ˈmeɪn.striːm/ = NOUN: hoofdstroom, heersende stroming; USER: hoofdstroom, mainstream, reguliere, de reguliere

GT GD C H L M O
majority /məˈdʒɒr.ə.ti/ = NOUN: meerderheid, meerderjarigheid, majoorschap, majoorsrang; USER: meerderheid, meeste, merendeel, meerderheid van stemmen, grootste deel

GT GD C H L M O
make /meɪk/ = VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren; NOUN: merk, fabrikaat; USER: maken, te maken, maak, ervoor, maakt

GT GD C H L M O
maker /ˈmeɪ.kər/ = NOUN: maker, fabrikant, schepper, vervaardiger; USER: maker, theevoorzieningen, fabrikant, theefaciliteiten, koffiezetapparaat

GT GD C H L M O
makes /meɪk/ = NOUN: merk, fabrikaat; VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren; USER: maakt, passt, met, passt de, passt de bal

GT GD C H L M O
map /mæp/ = NOUN: kaart, landkaart, hemelkaart; VERB: in kaart brengen, indelen, arrangeren; USER: kaart, map, plan, de kaart, op de

GT GD C H L M O
mark = NOUN: merk, mark, merkteken, cijfer, stempel, punt, blijk, spoor, kruisje; VERB: merken, kenmerken, tekenen; USER: mark, merk, merkteken, markering, teken,

GT GD C H L M O
market /ˈmɑː.kɪt/ = NOUN: markt, handel, marktprijs, marktplaats, afzetgebied, vraag, bazaar, aftrek; VERB: verkopen, markten, kopen, handelen in, inkopen doen, ter markt brengen; USER: markt, de markt, marktprijzen, markten, markt van

GT GD C H L M O
mass /mæs/ = NOUN: massa, mis, menigte, hoop, merendeel, boel; ADJECTIVE: massa-; VERB: verzamelen, groeperen, zich verzamelen, samentrekken, bijeenbrengen, opkopen, zich ophopen; USER: massa, massale, de massa, mass

GT GD C H L M O
may /meɪ/ = VERB: kunnen, mogen; NOUN: meidoorn, maagd; USER: kunnen, mogen, kan, mag, kunnen de

GT GD C H L M O
media /ˈmiː.di.ə/ = NOUN: media, kranten, radio en tv; USER: media, uit de media, medium, de media

GT GD C H L M O
million /ˈmɪl.jən/ = USER: million-, million; USER: miljoen, miljoen euro

GT GD C H L M O
mobile /ˈməʊ.baɪl/ = ADJECTIVE: mobiel, beweeglijk, beweegbaar, los, roerend, vlottend; USER: mobiel, mobiele, Mobile, mobiele applicatie, mobiele telefoon

GT GD C H L M O
mobility /məʊˈbɪl.ɪ.ti/ = NOUN: mobiliteit, beweeglijkheid; USER: mobiliteit, de mobiliteit, mobiliteit van, de mobiliteit van, beweeglijkheid

GT GD C H L M O
models /ˈmɒd.əl/ = NOUN: model, type, voorbeeld, maquette, toonbeeld, mannequin, mal, partijs; VERB: modelleren, boetseren, vormen, als mannequin fungeren; USER: modellen, Models, Voorbeelden Modellen, modellen die

GT GD C H L M O
more /mɔːr/ = ADVERB: meer, verder, meerder; PRONOUN: meer; USER: meer, more, verder

GT GD C H L M O
most /məʊst/ = ADJECTIVE: meest, hoogst, grootst; ADVERB: meest, zeer, hoogst; USER: meest, meeste, de meeste, nieuwste, het meest

GT GD C H L M O
motorola = USER: motorola

GT GD C H L M O
multimedia /ˈməltiˈmēdēə,ˈməltī-/ = USER: multimedia, multimediale, multimediaberichten, multimediabericht

GT GD C H L M O
multiple /ˈmʌl.tɪ.pl̩/ = ADJECTIVE: meervoudig, veelvuldig, velerlei, veelsoortig, velerhande; NOUN: veelvoud; USER: meervoudig, veelvoud, meerdere, verschillende, veelvoudige

GT GD C H L M O
navigate /ˈnæv.ɪ.ɡeɪt/ = VERB: navigeren, varen, bevaren, besturen, sturen, varen op; USER: navigeren, Navigeer, te navigeren, navigate, navigeert

GT GD C H L M O
navigation /ˌnæv.ɪˈɡeɪ.ʃən/ = NOUN: navigatie, scheepvaart, stuurmanskunst, zeereis; USER: navigatie, menu, navigatiesysteem

GT GD C H L M O
nearly /ˈnɪə.li/ = ADVERB: bijna, haast, bijkans, schier, nauwkeurig, innig, van nabij, naverwant, ten nauwste; USER: bijna, vrijwel, nagenoeg, bijna de, ongeveer

GT GD C H L M O
negotiate /nəˈɡəʊ.ʃi.eɪt/ = VERB: onderhandelen, sluiten, handelen, verhandelen, zaken doen, tot stand brengen, verdisconteren, handel drijven, uit de weg ruimen; USER: onderhandelen, onderhandelen over, te onderhandelen, onderhandelingen, te onderhandelen over

GT GD C H L M O
networks /ˈnet.wɜːk/ = NOUN: netwerk, net, radiostation, tv-station; USER: netwerken, netten, netwerk

GT GD C H L M O
new /njuː/ = ADJECTIVE: nieuw, opkomend, vers, onervaren, onbedekt; USER: nieuw, nieuwe, new

GT GD C H L M O
news /njuːz/ = NOUN: nieuws, bericht, nieuwtje, tijding; USER: nieuws, Het Nieuws van, news, het nieuws, nieuwsberichten

GT GD C H L M O
next /nekst/ = ADJECTIVE: naast, volgend, aanstaande, eerstvolgend, eerstkomend, toekomend; ADVERB: naast, vervolgens, daarna, de volgende keer, toen; USER: volgende, volgend, naast, komende, next

GT GD C H L M O
nokia = USER: nokia, de Nokia

GT GD C H L M O
of /əv/ = PREPOSITION: van, over, bij; USER: van, van de, van het, of, over

GT GD C H L M O
on /ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop; PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on; USER: op, over, aan, op de, on

GT GD C H L M O
one /wʌn/ = NOUN: een; PRONOUN: men, iemand, een enkele, een zekere; ADJECTIVE: dezelfde, enkel, enig, eerst, one-, one; USER: een, men, ene, iemand

GT GD C H L M O
option /ˈɒp.ʃən/ = NOUN: optie, keuze, alternatief, keus, voorkeur, premieaffaire, verkiezing, premie; USER: optie, mogelijkheid, keuze, optie te

GT GD C H L M O
organizations /ˌɔː.ɡən.aɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: organisatie, inrichting, structuur, bewerktuiging; USER: organisaties, organisaties die, instellingen, organisatie

GT GD C H L M O
other /ˈʌð.ər/ = ADJECTIVE: ander, anders, nog, verschillend; PRONOUN: ander, anders; ADVERB: anders; USER: ander, anders, andere, overige, meer

GT GD C H L M O
others /ˈʌð.ər/ = USER: anderen, andere, meer, anderen te

GT GD C H L M O
over /ˈəʊ.vər/ = ADVERB: over, boven, voorbij, uit; PREPOSITION: over, boven, bij; ADJECTIVE: over-, afgelopen, beëindigd, klaar; NOUN: overschot; USER: over, boven, meer dan, via, dan

GT GD C H L M O
oversee /ˌəʊ.vəˈsiː/ = VERB: overzien, toezicht houden op, controleren; USER: overzien, toezicht houden op, toezicht, toezicht houden, toezicht te houden

GT GD C H L M O
owns /əʊn/ = VERB: bezitten, hebben, erkennen, rijk zijn, erop nahouden, toegeven; USER: bezit, eigenaar, is eigenaar, is eigenaar van, eigenaar van

GT GD C H L M O
partnering /ˈpɑːt.nər/ = VERB: koppelen; USER: partnering, samen, samenwerking, samen te, partnerschap

GT GD C H L M O
partners /ˈpɑːt.nər/ = NOUN: partner, vennoot, compagnon, deelgenoot, maat, makker, gezel, aandeelhebber; VERB: koppelen; USER: partners, partner

GT GD C H L M O
partnership /ˈpɑːt.nə.ʃɪp/ = NOUN: vennootschap, deelvennootschap; USER: vennootschap, partnerschap, samenwerking, partnership, samenwerkingsverband

GT GD C H L M O
people /ˈpiː.pl̩/ = NOUN: mensen, personen, volk, men, lieden, lui, ouders, naaste familie, parochie, gemeente; VERB: bevolken, bevolkt worden; USER: mensen, personen, volk, mensen die, men

GT GD C H L M O
percent /pəˈsent/ = USER: procent, percenten, percent, procent het

GT GD C H L M O
personal /ˈpɜː.sən.əl/ = ADJECTIVE: persoonlijk, lichamelijk; NOUN: persoonlijk voornaamwoord; USER: persoonlijk, persoonlijke, persoonsgegevens, personal, eigen

GT GD C H L M O
platform /ˈplæt.fɔːm/ = NOUN: platform, perron, podium, verhoging, tribune, spreekgestoelte, plateauzool, balkon, terras, leiding, sprekers, program van politieke partij; VERB: op een podium plaatsen, spreken vanaf podium; USER: platform, platform te, platform voor, perron

GT GD C H L M O
positions /pəˈzɪʃ.ən/ = NOUN: positie, standpunt, stand, ligging, houding, rang; VERB: plaatsen, opstellen, de plaats bepalen van; USER: posities, standen, standpunten, functies, positie

GT GD C H L M O
president /ˈprez.ɪ.dənt/ = NOUN: president, voorzitter, directeur, preses, praeses, hoofd van bepalende colleges; USER: president, voorzitter, de Voorzitter, voorzitter van

GT GD C H L M O
prices /praɪs/ = VERB: prijzen, de prijs vaststellen, de prijs bepalen, de prijs noemen, de prijs aangeven; NOUN: prijs, koers, waarde; USER: prijzen, de prijzen, TARIEVEN, DE TARIEVEN, prijs

GT GD C H L M O
product /ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht; USER: product, produkt, artikel, producten

GT GD C H L M O
providing /prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: het verstrekken van, het verstrekken, verstrekken, verstrekken van, leveren

GT GD C H L M O
range /reɪndʒ/ = NOUN: reeks, gebied, actieradius, omvang, draagwijdte, keten, rij, fornuis, ruimte; VERB: lopen, reiken, bestrijken; USER: reeks, gebied, bereik, scala, aanbod

GT GD C H L M O
recently /ˈriː.sənt.li/ = ADVERB: onlangs, kort geleden, kortgeleden, in de laatste tijd; USER: onlangs, recent, recentelijk, kort, heeft onlangs

GT GD C H L M O
reduce /rɪˈdjuːs/ = VERB: verminderen, verkleinen, reduceren, terugbrengen, herleiden, brengen, inkrimpen, zetten, verjagen, klein krijgen; USER: verminderen, reduceren, verkleinen, te verminderen, verlagen

GT GD C H L M O
reduced /riˈd(y)o͞os/ = ADJECTIVE: gereduceerd; USER: gereduceerd, verminderd, verlaagd, teruggebracht, verminderde

GT GD C H L M O
release /rɪˈliːs/ = NOUN: vrijlating, bevrijding, vrijlaten, ontslag, ontheffing, verlossing; VERB: loslaten, lossen, vrijlaten, ontslaan, verlossen, ontheffen, afstaan, uitlaten, tappen, invrijheidstellen; USER: vrijgeven, los, vrij, loslaten, loslaat

GT GD C H L M O
remote /rɪˈməʊt/ = ADJECTIVE: afgelegen, ver, verafgelegen, verwijderd, gering, afgezonderd, ververwijderd, dromerig; USER: afgelegen, afstandsbediening, afstand, externe, op afstand

GT GD C H L M O
research /ˈrēˌsərCH,riˈsərCH/ = NOUN: onderzoek, speurwerk, navorsing, onderzoekingswerk, speurtocht, nasporing; VERB: onderzoeken; ADJECTIVE: onderzoekings-,, onderzoeksactiviteiten, onderzoeks

GT GD C H L M O
responsible /rɪˈspɒn.sɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: verantwoordelijk, aansprakelijk, solied; USER: verantwoordelijk, verantwoordelijke, verantwoordelijk is, verantwoordelijk zijn, die verantwoordelijk

GT GD C H L M O
role /rəʊl/ = NOUN: rol, monsterrol; USER: rol, rol van, rol spelen, de rol, taak

GT GD C H L M O
roll /rəʊl/ = VERB: rollen, oprollen, walsen, wentelen, slingeren, voortrollen, verrollen, doen rollen, roffelen op; NOUN: broodje, kadet, wals, wrong, rolletje, kadetje, cilinder, gerol, bolletje, roffel, geroffel, register, lijst; USER: rollen, rol, roll, rolt, uitrol

GT GD C H L M O
s = USER: s, en, Tussen, jaren, is

GT GD C H L M O
safer /seɪf/ = USER: veiliger, veiligere, een veiliger, veiliger te, veilig

GT GD C H L M O
safety /ˈseɪf.ti/ = NOUN: veiligheid, zekerheid, betrouwbaarheid; ADJECTIVE: reddings-; USER: veiligheid, de veiligheid, veiligheid van, veiligheids

GT GD C H L M O
said /sed/ = ADJECTIVE: voornoemd; USER: zei, gezegd, zeiden, genoemde, zei dat

GT GD C H L M O
san /sæn.ænˌdreɪ.əsˈfɒlt/ = USER: san, in San, van San

GT GD C H L M O
see /siː/ = VERB: bekijken, zien, kijken, raadplegen, inzien, bezoeken, begrijpen, spreken, bezichtigen, ontmoeten, opzoeken, beleven, aantreffen, bedenken, snappen, vernemen, te weten komen, oppassen, zorg dragen, zich voorstellen, overdenken, toelaten, ontvangen, bestrijken, bisschopszetel; USER: zien, bekijken, te bekijken, zie, te zien

GT GD C H L M O
select /sɪˈlekt/ = VERB: kiezen, uitkiezen; ADJECTIVE: select, uitgekozen, uitgelezen, exclusief, uitgekoozd, gedistingeerd, keurig, kieskeurig, chic; USER: kiezen, select, selecteren, selecteer, selecteert

GT GD C H L M O
sell /sel/ = VERB: verkopen, verhandelen, verkocht worden, verraden, uitverkopen, overdoen, tappen, bedriegen, beetnemen, aanpraten, verlakken, van de hand gaan; NOUN: verlakkerij, beetnemerij, afzetterij; USER: verkopen, vergunningen, te verkopen, verkoop, verkoopt

GT GD C H L M O
sells /sel/ = VERB: verkopen, verhandelen, verkocht worden, verraden, uitverkopen, overdoen, tappen, bedriegen, beetnemen, aanpraten, verlakken, van de hand gaan; NOUN: verlakkerij, beetnemerij, afzetterij; USER: verkoopt, kaarten, verkocht, kaarten en, verkoop

GT GD C H L M O
senior /ˈsiː.ni.ər/ = NOUN: senior, oudste, ouder, superieur, vierdejaarstudent; ADJECTIVE: ouder; USER: senior, hogere, oudste, hoge, hoger

GT GD C H L M O
sense /sens/ = NOUN: zin, gevoel, betekenis, verstand, besef, zintuig, begrip, belang, onderscheidingsvermogen; VERB: voelen, aanvoelen, begrijpen, merken, gewaarworden, zich bewust worden van; USER: zin, gevoel, zintuig, verstand, betekenis

GT GD C H L M O
serious /ˈsɪə.ri.əs/ = ADJECTIVE: ernstig, serieus, erg, belangrijk, degelijk, bedenkelijk, voornaam, gemeend, stemmig, solide, vroom, godsdienstig; USER: ernstig, serieus, ernstige, serieuze, zware

GT GD C H L M O
served /sɜːv/ = VERB: dienen, serveren, bedienen, fungeren, helpen, schenken, betekenen, voorzien in, voldoen aan, bekleden, dienstig zijn, voorleggen; USER: geserveerd, gediend, diende, gepresenteerd, bediend

GT GD C H L M O
services /ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, kerkdienst, werk, eredienst, opslag; USER: diensten, services, dienstverlening, diensten van

GT GD C H L M O
significantly /sigˈnifikəntlē/ = USER: aanzienlijk, significant, beduidend, aanmerkelijk, sterk

GT GD C H L M O
silicon /ˈsɪl.ɪ.kən/ = NOUN: silicium; USER: silicium, siliconen, silicon, silicone

GT GD C H L M O
since /sɪns/ = ADVERB: sinds, sedert, sindsdien, geleden; PREPOSITION: sinds, vanaf, sedert; CONJUNCTION: sinds, aangezien, sedert, vermits, wijl; USER: sinds, aangezien, sedert, omdat, vanaf

GT GD C H L M O
single /ˈsɪŋ.ɡl̩/ = NOUN: single, alleenstaand, enkele reis, enkelspel; ADJECTIVE: enkel, enig, afzonderlijk, alleen, eenvoudig, ongehuwd, ongetrouwd, enkelvoud, oprecht; VERB: dunnen; USER: single, enkel, enkele, enkelvoudige, een enkele

GT GD C H L M O
site /saɪt/ = NOUN: plaats, bouwterrein, ligging, plekje, zetel; USER: plaats, ter, website, locatie, plaatse

GT GD C H L M O
smartphone /ˈsmɑːt.fəʊn/ = USER: smartphone, toestel, smartphones

GT GD C H L M O
social /ˈsəʊ.ʃəl/ = ADJECTIVE: sociaal, maatschappelijk, gezellig; USER: sociaal, maatschappelijk, sociale, maatschappelijke, de sociale

GT GD C H L M O
software /ˈsɒft.weər/ = NOUN: software, programmatuur; USER: software, software te, programmatuur

GT GD C H L M O
sold /səʊld/ = ADJECTIVE: uitverkocht; USER: uitverkocht, verkocht, verkochte, aangeboden, worden verkocht

GT GD C H L M O
stake /steɪk/ = NOUN: inzet, aandeel, brandstapel, staak, paal; VERB: verwedden, inzetten, afpalen; USER: staak, inzet, brandstapel, aandeel, het spel

GT GD C H L M O
startup /dotcom/ = USER: startup, opstarten, het opstarten, opstart, inbedrijfstelling

GT GD C H L M O
states /steɪt/ = NOUN: staat, toestand, rijk, stemming, staatsie, rang; VERB: vermelden, stellen, verklaren, aangeven, mededelen, beweren, verzekeren, uiteenzetten; USER: staten, toestanden, verklaart, land, landen

GT GD C H L M O
stay /steɪ/ = NOUN: verblijf, oponthoud, schorsing, opschorting, uitstel; VERB: verblijven, blijven, logeren, vertoeven, wonen, toeven, tegenhouden; USER: blijven, verblijf, verblijven, logeren, te verblijven

GT GD C H L M O
stop /stɒp/ = VERB: stoppen, ophouden, tegenhouden, stopzetten, staken, stilstaan, stilhouden, uitscheiden; NOUN: halte, stilstand, punt, register; USER: stop, stoppen, te stoppen, stoppen met, ophouden

GT GD C H L M O
strategic /strəˈtiː.dʒɪk/ = ADJECTIVE: strategisch, krijgskundig; USER: strategisch, strategische, de strategische, van strategische

GT GD C H L M O
suite /swiːt/ = NOUN: suite, gevolg; USER: suite, badkamer, eigen, eigen badkamer, een eigen

GT GD C H L M O
sunnyvale

GT GD C H L M O
support /səˈpɔːt/ = VERB: ondersteunen, steunen, onderhouden, schragen, stutten, dulden, verdragen; NOUN: ondersteuning, steun, ondersteunen, onderhoud, houvast, ruggesteun; USER: ondersteunen, steunen, ondersteuning, steun, ondersteuning van

GT GD C H L M O
system /ˈsɪs.təm/ = NOUN: systeem, stelsel, bestel, gestel; USER: systeem, stelsel, het systeem, systeem van

GT GD C H L M O
team /tēm/ = NOUN: team, ploeg, elftal, equipe, span, werkgroep, toom, vlucht, bediening; VERB: samenwerken, aanspannen; USER: team, ploeg, team van, het team

GT GD C H L M O
teams /tēm/ = NOUN: team, ploeg, elftal, equipe, span, werkgroep, toom, vlucht, bediening; VERB: samenwerken, aanspannen; USER: teams, Ploegen, Akties Teams, team, teams van

GT GD C H L M O
technologies /tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie; USER: technologieën, technologie, technieken, technologieën te

GT GD C H L M O
technology /tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie; USER: technologie, techniek, technologische, technologieën

GT GD C H L M O
than /ðæn/ = CONJUNCTION: dan; USER: dan, is dan, dan de, zijn dan

GT GD C H L M O
that /ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat; PRONOUN: dat, die, wat, welke; ADVERB: zo; USER: dat, die, dat de, wat

GT GD C H L M O
the /ðiː/ = ARTICLE: de, het; USER: de, het, van de

GT GD C H L M O
their /ðeər/ = PRONOUN: hun, haar; USER: hun, de, van hun, het, zijn

GT GD C H L M O
then /ðen/ = ADVERB: dan, vervolgens, daarna, toen, daarop, verder, toch, ergo, bovendien; CONJUNCTION: dus, ook weer; USER: dan, vervolgens, daarna, toen, dan is

GT GD C H L M O
thereby /ˌðeəˈbaɪ/ = ADVERB: daardoor, daarbij; USER: daardoor, daarbij, waardoor, daarmee, aldus

GT GD C H L M O
things /θɪŋ/ = NOUN: spullen, bullen; USER: spullen, dingen, dingen die er, dingen die, zaken

GT GD C H L M O
this /ðɪs/ = PRONOUN: dit, deze; USER: deze, dit, dit een, van dit, de

GT GD C H L M O
those /ðəʊz/ = PRONOUN: die, degenen, zij, dat, datgene; USER: die, degenen, deze, de, die welke

GT GD C H L M O
three /θriː/ = USER: three-, three, drietal, drieën; USER: drie, de drie, drietal

GT GD C H L M O
through /θruː/ = ADVERB: door, doorheen, uit, helemaal, tot het einde toe; PREPOSITION: door, via, doorheen, door bemiddeling van, per; ADJECTIVE: doorgaand; USER: door, via, doorheen, door middel, door middel van

GT GD C H L M O
timeline /ˈtaɪm.laɪn/ = USER: timeline, tijdlijn, tijdslijn, tijdbalk, een tijdlijn

GT GD C H L M O
to /tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to; USER: naar, aan, te, tot, om

GT GD C H L M O
today /təˈdeɪ/ = ADVERB: vandaag, tegenwoordig, heden, op de huidige dag; NOUN: heden, dag van vandaag; USER: vandaag, om, vandaag de dag, huidige, vandaag nog

GT GD C H L M O
together /təˈɡeð.ər/ = ADVERB: samen, tezamen, bij elkaar, aan elkaar, bijeen, tegelijk, aaneen, ineen, opeen, achtereen, een geheel vormend; ADJECTIVE: saam; USER: samen, tezamen, elkaar, bij elkaar, samen te

GT GD C H L M O
tool /tuːl/ = NOUN: gereedschap, werktuig, beitel, kwast, penis, tandhamer, stempelversiering; VERB: bewerken, met geperste versieringen voorzien, met blinddruk versieren, mennen, rijden; USER: gereedschap, werktuig, instrument, hulpmiddel, onderzoekshulpmiddel

GT GD C H L M O
traffic /ˈtræf.ɪk/ = NOUN: verkeer, handel, circulatie, ruilverkeer, koophandel, roulatie, omloop; ADJECTIVE: verkeers-; VERB: handelen, handel drijven, intrigeren; USER: verkeer, het verkeer, traffic, verkeersinformatie, verkeers

GT GD C H L M O
turkey /ˈtɜː.ki/ = NOUN: kalkoen; USER: kalkoen, Turkije, Turkey, kalkoenen, van Turkije

GT GD C H L M O
twin /twɪn/ = NOUN: tweeling, tweelingzuster, tegenhanger, dubbelganger, tweelingbroeder; ADJECTIVE: twee-, tweeling-, dubbel, gepaard; VERB: evenaren, bevallen van een tweeling, weerspiegelen, zich paren met; USER: tweeling, twin, aparte, dubbele, lits

GT GD C H L M O
united /jʊˈnaɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: verenigd, eendrachtig, eengezind; USER: verenigd, verenigde, United, het verenigd, van verenigde

GT GD C H L M O
up /ʌp/ = ADVERB: omhoog, op, naar boven, overeind, opwaarts, de hoogte in, in de hoogte; PREPOSITION: op; VERB: opstaan, opnemen, opspringen; ADJECTIVE: naar de stad; USER: omhoog, naar boven, op, up, tot

GT GD C H L M O
updates /ʌpˈdeɪt/ = USER: updates, update, updates van

GT GD C H L M O
urban /ˈɜː.bən/ = ADJECTIVE: stedelijk, stads-; USER: stedelijk, stedelijke, stad, de stedelijke, stad stedelijk

GT GD C H L M O
us /ʌs/ = PRONOUN: ons, aan ons; USER: ons, met ons, ons op, we, met ons op

GT GD C H L M O
usa /ˌjuː.esˈeɪ/ = ABBREVIATION: VS, Verenigde Staten, Verenigde Staten van Amerika; USER: Verenigde Staten, VS, de vs, usa, Staten

GT GD C H L M O
use /juːz/ = VERB: gebruiken, gebruik maken van, benutten, aanwenden, behandelen; NOUN: gebruik, toepassing, nut, aanwending, ritueel; USER: gebruiken, gebruik, gebruik maken van, te gebruiken, gebruikt

GT GD C H L M O
valley /ˈvæl.i/ = NOUN: vallei, dal, goot; USER: dal, vallei, vallei van, valley, dal.

GT GD C H L M O
value /ˈvæl.juː/ = NOUN: waarde, prijs, schatting; VERB: waarderen, taxeren, schatten; USER: waarde, waarde heeft, value, prijs, waarde van

GT GD C H L M O
vehicles /ˈviː.ɪ.kl̩/ = NOUN: voertuig, wagen, vehikel, rijtuig; USER: voertuigen, auto, Bedrijfsvoertuigen, Vehicles

GT GD C H L M O
venture /ˈven.tʃər/ = NOUN: onderneming, risico, waagstuk, speculatie; VERB: aandurven, zich wagen aan; USER: onderneming, wagen, risicokapitaal

GT GD C H L M O
vice /vaɪs/ = ADJECTIVE: vice, gebrek, onder, vervangend; PREPOSITION: vice, in plaats van; NOUN: ondeugd, bankschroef, schroef; VERB: vastklemmen, vastzetten; USER: vice, ondeugd, Ondervoorzitter, de vice

GT GD C H L M O
video /ˈvɪd.i.əʊ/ = NOUN: video; ADJECTIVE: video-

GT GD C H L M O
virtual /ˈvɜː.tju.əl/ = ADJECTIVE: virtueel, feitelijk; USER: virtueel, virtuele, Virtual, feitelijk

GT GD C H L M O
was /wɒz/ = USER: was, werd, is, was het

GT GD C H L M O
we /wiː/ = PRONOUN: we, wij; USER: wij, we, dat we, hebben we

GT GD C H L M O
well /wel/ = ADJECTIVE: goed, wel, gezond, in orde; ADVERB: goed, wel, behoorlijk; NOUN: goede, wel, put, bron, welzijn; USER: goed, en, ook, zowel, vormt

GT GD C H L M O
where /weər/ = ADVERB: waar, waarin, waarheen; CONJUNCTION: waar, waarheen, waarheen ook; USER: waar, waarin, wanneer, waarbij

GT GD C H L M O
which /wɪtʃ/ = ADJECTIVE: welke, welke dan ook; CONJUNCTION: die, dat, welke, wat, welk; PRONOUN: die, dat, welke, wat, welk, hetgeen, wie, hetwelk; USER: welke, die, wat, dat, welk

GT GD C H L M O
whose /huːz/ = CONJUNCTION: wiens, van wie, van welke; PRONOUN: waarvan, wiens, wier, van wie, welks, van welke, wie zijn, ervan, wie door; USER: wiens, wier, waarvan, van wie, waarvan de

GT GD C H L M O
why /waɪ/ = ADVERB: waarom, hoezo; CONJUNCTION: waarom, hoezo; NOUN: de reden, het waarom; USER: waarom, Daarom, reden waarom, de reden waarom, waarom de

GT GD C H L M O
will /wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil; USER: zullen, wil, zal, u

GT GD C H L M O
win /wɪn/ = VERB: winnen, verdienen, behalen, verwerven, zegevieren, verkrijgen, bereiken, afdwingen, overreden; NOUN: overwinning, succes; USER: winnen, win, te winnen, wint, winnen van

GT GD C H L M O
wireless /ˈwaɪə.ləs/ = NOUN: draadloze, radio, draadloos telegram; ADJECTIVE: draadloos-, radio-; USER: draadloze, draadloos, wireless, een draadloze, radio

GT GD C H L M O
with /wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met; USER: met, met een, van, bij, met de

GT GD C H L M O
without /wɪˈðaʊt/ = PREPOSITION: zonder, buiten, gespeend van, ontbloot van; ADVERB: buiten; CONJUNCTION: tenzij, als niet; USER: zonder, zonder te, zonder dat, geen

GT GD C H L M O
words /wɜːd/ = NOUN: tekst, praatjes; USER: tekst, woorden, woord

GT GD C H L M O
work /wɜːk/ = VERB: werken, functioneren, laten werken, gaan, bewerken, effect hebben, bedienen, bewegen; NOUN: werk, arbeid, werkplaats, het doen; USER: werken, werk, te werken, werkt, het werk

GT GD C H L M O
world /wɜːld/ = NOUN: wereld, aardrijk, hoop, meningte; ADJECTIVE: wereld-, werelds; USER: wereld, hele wereld, werelds, ter wereld, s werelds

GT GD C H L M O
worldwide /ˌwɜːldˈwaɪd/ = ADJECTIVE: wereldwijd, over de hele wereld verspreid; USER: wereldwijd, wereldwijde, hele wereld, wereld, de hele wereld

GT GD C H L M O
year /jɪər/ = NOUN: jaar

GT GD C H L M O
years /jɪər/ = NOUN: jaar; USER: jaren, jaar, jarige, jaar oud

GT GD C H L M O
yokohama = USER: Yokohama, van Yokohama, in Yokohama,

GT GD C H L M O
your /jɔːr/ = PRONOUN: uw, je, jouw, van jouw; USER: uw, je, jouw, een, de

GT GD C H L M O
zero /ˈzɪə.rəʊ/ = NOUN: nul, nulpunt, beginpunt, laagste punt, zero-, zero; USER: nul, zero, nul is, nihil

323 words